zondag 17 oktober 2010

Geschiedenis van Rome

Ontstaan Rome
Mythe
Keizer Augustus gaf aan Vergilius en Livius de opdracht om een verhaal te schrijven over het ontstaan van Rome. Dat werden de verhalen Ab Urbe Condita en de Aeneis. Daarin werd nadruk gelegd op de goddelijke oorsprong.

Volgens de beroemde legende werd Rome gesticht door de tweeling Romulus en Remus, op 21 april 753 voor Christus, in de landstreek Latium in Italië.
Lupa Capitolina, de wolvin met Remus en Romulus
De legende begint bij de Trojaanse Oorlog.
Omdat de goden Aeneas hadden opgedragen een nieuw rijk te stichten, vluchtte Aeneas met zijn zoon weg uit Troje. Na lang rondzwerven op zee kwamen ze aan in Carthago. Aeneas werd verliefd op Dido, de koningin van Carthago. Toen de goden hoorden dat Aeneas wilden blijven bij Dido, waren ze woedend. Terwijl Dido zelfmoord pleegde, vertrokken Aeneas en zijn zoon uiteindelijk weg en stichtten de stad Alba Longa. Hier kreeg Aeneas nog een paar zonen. Eén van de jongere zonen kreeg de macht en hij kreeg een dochter. Dat was Rhea Silvia. Rhea Silvia was een Vestaalse maagd. Vestaalse maagden zijn de priesteressen van de godin Vesta en moeten een eeuwig vuur brandend houden, anders zou het grote gevolgen hebben voor de gemeenschap. Hoewel Rhea Silvia een Vestaanse maagd was, had ze sex gehad met de oorlogsgod Mars. Ze baarde een tweeling en werd vermoord omdat ze ontmaagd was.

De koning die toen aan de macht was kon de tweeling niet doden, en de soldaat die hij opdroeg de tweeling te vermoorden kon het ook niet. De soldaat legde de tweeling in een rieten mandje in de rivier. De tweeling werd gevonden door een wolvin, de Lupa Capitolina, die hen zoogde. Na een tijd werden ze gevonden door de herder Faustulus, die heb opvoedde als zijn eigen kinderen. De tweeling heette Remus en Romulus.
Toen zij volwassen waren trokken ze naar Tiber en stichtten daar een stad. Om te weten hoe de stad zouden moeten noemen trokken ze elk, met een priester, een heuvel op.
Remus zag zes gieren en zag hierin het teken. Volgens hem zou de stad Reme genoemd moeten worden. Hoewel Romulus later naar beneden kwam, vertelde hij dat hij twaalf gieren had gezien. Hij zei dat de stad Rome genoemd moest worden.
Remus en Romulus kregen een felle ruzie. Remus, boos dat hij geen koning was, sprong over een muur die Romulus had gemaakt. Hij riep: “Moet dít ons beschermen?”
Romulus werd verschrikkelijk kwaad en sloeg zijn tweelingbroer dood. Romulus riep:   “Zo zal het voortaan iedereen vergaan die over deze muren klautert!”
Rome werd de naam en Romulus de eerste koning. Volgens de legende zouden er nog zes volgen. Tarquinius Superbus zou hiervan de laatste zijn.


Volgens Archeologisch Onderzoek
Volgens archeologen ontstond Rome in vier stappen.
1.    In de 10 eeuw voor Christus kwamen er kleine nederzettingen van Latijnen op de twee heuvels van Rome in de landstreek Lathium in Italië. Het waren de heuvels Palatijn en Esquilijn.
2.    In de 7e eeuw voor Christus kwamen er nieuwe nederzettingen op de Palatinus, Esquilinus en op de Caelius. Het bondgenootschap Roma Quadrata werd opgericht tussen de twee nederzettingen op de Palatijn. Zo konden ze militair sterker zijn. De eerste muur werd om de Palatijn gebouwd.
3.    In de 6e eeuw voor Christus kwamen er nog meer nederzettingen op die drie heuvels en vielen de Etrusken binnen. Ze veroverden Rome dat toen nog bestond uit enkele nederzettingen. Ze voegden de nederzettingen van de drie heuvels samen tot een stad.
4.    Tijdens de 4e eeuw voor Christus, breidde de stad verder uit tot de vier andere heuvels waar nog geen nederzettingen waren. Rome werd een stad doordat de zeven nederzettingen met een muur verbonden werden, en een echte stad gingen vormen.

Koningstijd van Rome
Romulus, beschouwd als de eerste koning van Rome, had veel problemen met zijn directe buren. Dat waren de Sabijnen. De Sabijnen bewoonden de heuvels ten Westen van de Palatijn, zoals de Quirinalis en de Viminalis. Omdat er in Rome voornamelijk alleen maar bannelingen leefden, roofden ze vrouwen van de Sabijnen. Dit was de Sabijnse Maagdenroof. De Sabijnse koning Titus Tatius zou hierop de stad hebben aangevallen en door verraad (van Tarpeia) viel die in hun handen. Maar de vrouwen waren van hun mannen gaan houden en kwamen tussen de ruzie. Het werd bijgelegd en Titus Tatius ging samen met Romulus regeren.
Er kwamen nog vele koningen, vredenlievende en oorlogsliefhebbers. Aan het eind van de koningstijd werd Rome min of meer een Etruskische stad.

De Republiek Rome
De laatste Etruskische koning, Tarquinius Superbus, was ver van populair en werd samen met zijn hele familie de stad uitgejaagd, vooral door toedoen van Brutus.
Dit gebeurde in het jaar 509 voor Christus. Brutus zorgde ervoor dat het staatsbestel helemaal werd aangepast.
De Romeinen hadden geleerd dat als één man een lange tijd de macht had, dat het moeilijkheden zou opleveren. Om dat te voorkomen bepaalden ze dat voortaan steeds twee mensen tegelijkertijd aan de macht waren. Die twee waren de consuls. Deze consuls mochten niet langer dan één jaar in hun ambt zitten. Daarnaast werden ze gecontroleerd door de Senaat (de Raad der Ouden), die voornamelijk uit oud-consuls bestond. Het senaat huisde in het Forum Romanum. Daarnaast was er ook een volksvergadering (deze heette het Comitium). Was er een noodgevaal, bijvoorbeeld een hele zware oorlog, dan kon het dat er één sterke man werd aangesteld, een dictator, maar alleen voor zes maanden. Dit stelsel van maatregelen heette de Algemene Zaak, ofwel de Res Publica. De Republiek.
Het kwam er op neer dat de consuls veel macht hadden, maar de werkelijke politiek door het senaat werd bepaald. De volksvergadering kon niet zoveel druk uitoefenen en het volk was dan ook niet erg tevreden met die sterke positie van het senaat.
Na een lange strijd tussen de Patriciërs en Plebejers. De Patriciërs waren de bovenlaag en alleen Patriciërs mochten meedoen aan de politiek. Hoewel de Plebejers de benedenlaag waren, hoefden ze niet per sé arm te zijn.
De Plebejers wonnen uiteindelijk de strijd en er kwam een nieuwe ambt, de volkstribuun. Volkstribunen moesten de rechten van het volk verdedigen, hadden vetorecht en waren onschendbaar.

Ondertussen breidde Rome zich uit, dit was eerder voor hun veiligheid dan hun drang om uit te breiden. Hoe dan ook, Rome veroverde langzamerhand heel Italië, de Etrusken in het Noorden. Ook de Grieken die al eeuwen in Zuid-Italië woonden, vormden uiteindelijk geen bedreiging voor het Romeinse legioen.

Hannibal en zijn verassingsaanval van olifanten over de Alpen

Door deze uitbreidingen werd Rome wel een steeds grotere bedreiging voor de andere grootmacht in het Middellandse Zeegebied: Carthago. Deze stad had grote gebieden in Afrika en Spanje onder haar invloed. Op een gegeven moment botste het toch tussen Carthago en Rome. In de eerste Punische Oorlog werd Sicilië door Rome veroverd. In de tweede ging Rome er zelf bijna aan. De Carthaagse veldheer Hannibal kwam met zijn olifanten over de Alpen in een verrassingsaanval en versloeg de Romeinen een paar keer op indrukwekende wijze. Uiteindelijk durfde hij het niet aan om de stad Rome zelf in te nemen (wat hij volgens de meeste geleerden makkelijk had kunnen doen. Hij was verschrikkelijk dichtbij en de nederlaag zou een feit zijn geweest). Hannibal werd in 202 voor Christus teruggeroepen naar het vasteland in Afrika om daar slag te leveren met de Romeinse generaal Scipio. Scipio won deze veldslag.
Na het verslaan van Carthago had Rome geen grote vijanden meer (ook Griekeland werd vrij snel ingenomen, of ‘bevrijd’ zoals de Romeinen het noemden).

Tot nu toe waren de Romeinen uitstekende vechters en in hun hart uitstekende boeren. Toen ze in contact kwamen met de hoog ontwikkelde Griekse cultuur veranderde er veel. De beeldhouwkunst maakte enorme indruk (enorme aantallen Griekse beelden werden gekopieerd of geroofd), de filosofie werd bestudeerd, de literatuur en retorica werden bewonderd en nagedaan, talloze goed opgeleide Grieken werden als slaaf naar Rome gehaald en zij leerden de Romeinse kinderen Grieks spreken en schrijven.

Tegelijkertijd waren de Romeinse boeren zo vaak verplicht geweest om in de Romeinse legioenen te vechten dat ze geen tijd meer hadden om boer te kunnen zijn. De boerderijen kwamen in verval. En met enorme groepen trokken deze boeren naar Rome. De stad groeide uit tot 1 miljoen bewoners, een uniek aantal in de Oudheid.
Al deze weggetrokken boeren moesten wel te eten krijgen en moesten ook tevreden gehouden worden. Zolang het volk gratis graan kreeg en verwend werd met Circus- en gladiatorenspelen was er niets aan de hand. Voordat de keizers deze taak op zich namen waren het de rijkere mensen, de ‘patroni’ die de rol van weldoener op zich namen voor hun ‘clientes’. In ruil voor deze steun verrichtten de clientes allerlei karweitjes voor hun patroon (onder andere politieke steun. Maar het ging hierbij eigenlijk vooral om status: hoe meer clientes, hoe te meer status en dus invloed de patroon had).
Ook kregen in deze tijd de generaals veel meer invloed dan ze hadden in het begin van de Republiek. Vaak werden de generaals na hun overwinning tot ‘imperator’ uitgeroepen. Deze eretitel bracht in feite geen macht met zich mee, maar was wel in zekere zin een waarschuwing voor het senaat.
Deze ‘imperatores’ werden vaak als ‘patronus’ (meervoud van ‘patroon’) gezien door de mannen. Dit kwam omdat de generaals voor onder andere soldij en vaak een stuk land zorgden. De loyaliteit van deze boeren lag dus bij hén en niet meer bij de staat, en al helemaal niet meer bij de Senaat. Deze imperatores konden op een gegeven moment niet meer echt gecontroleerd worden.
Hoewel deze ontwikkeling in zekere zin al begon bij Scipio, de overwinnaar van Hannibal, nam het pas gevaarlijke proporties aan voor het senaat met de generaals Sulla, Marius, Pompeius en uiteindelijk Caesar.
De burgeroorlogen die deze vier uitvochten in de eerste eeuw voor Christus brachten alle gruwelijkheden met zich mee: wreedheid op wreedheid, wetteloosheid, vervolgingen en vooral totale chaos was de troef.
Dit gold voor heel Italië maar vooral Rome leed onder deze burgeroorlogen. Wat Rome’s vijanden niet hadden kunnen bereiken, lukte Rome zelf bijna: de ondergang van de Eeuwige stad.
Julius Ceasar
Degene die een voorlopig einde aan de toestand wist te maken was Julius Ceasar. Hij had zijn tegenstander Pompeius verslagen en noemde zichzelf ‘Dictator voor het Leven’. Dat laatste was niet een slimme actie van Ceasar. Teveel Romeinen waren nog doordrongen van de belofte die Brutus ongeveer 450 jaar ervoor had gedaan bij het verjagen van hun laatste dictator: nooit meer één man langere tijd aan het bewind. In ieder geval niet langer dan 6 maanden, de maximum termijn voor een dictator.
Het gevolg ervan was dat Julius Ceasar op 15 maart in het jaar 44 voor Christus door een aantal senatoren werd vermoord.

In naam was Rome nu weer een Republiek, maar in de burgeroorlogen werd een nieuwe adem geblazen. Maar dit keer waren het andere hoofdrolspelers die de dienst uitmaakten. Onder hen waren Marcus Antonius, de jonge en populaire helper van Julius Ceasar en een zekere Octavianus.
Octavianus was heel jong, nog maar 18. Maar bij het testament van Julius Ceasar wèl aangewezen als zijn geadopteerde zoon en dus erfgenaam.

Octavianus won de strijd, met hulp van zijn oudere vriend en helper Marcus Agrippa, die zich vooral bezighield met het militaire werk. Octavianus versloeg Marcus Antonius en diens geliefde, de koningin van Egypte, Cleopatra. Octavianus maakte  in 31 voor Christus een definitief einde aan de burgeroorlogen.
Keizer Augustus (ofwel Octavianus)
Dat Octavianus slaagde waar zijn adoptie-vader Julius Caesar faalde is vooral te danken aan zijn voorzichtige optreden tegenover de oude instellingen van de Republiek. Hij liet zichzelf niet tot dictator uitroepen, zelfs niet voor zes maanden. Ook was hij niet jaar na jaar consul. Met een paar maatregelen wist hij het zover te krijgen dat hij in zekere zin de machtstigste werd. Eén van die maatregelen was het aannemen van de permanente tribunica potestas, oftewel, hij werd een permanente volkstribuun en daarmee onschendbaar: hij kon niet worden aangeklaagd. Ook nam hij de titel princeps aan, wat betekent ‘eerste onder de senatoren’.
Hij wilde hiermee duidelijk maken dat hij niet belangrijker was dan anderen, maar gewoon één van de senatoren (maar dan wel de belangrijkste).
Deze maatregelen deden hun werk: Octavianus kreeg als erenaam Augustus van het senaat (‘Verhevene’). Daarnaast zorgde Augustus voor stabiliteit en vrede, stelde Pax Romana in, de Verheven Vrede. Het volk, moe van al die burgeroorlogen, was hem er zielsdankbaar voor.

Keizertijd in Rome
Na een regeerperiode van 40 jaar stierf Augustus in 14 na Christus. Na de dood van Augustus vroegen de mensen zich af wat ze nu moesten doen. De oude republiek herstellen en misschien weer een burgeroorlog in zicht vonden veel mensen niet een goed idee. Hoewel de mensen de onvrije, maar toch relatief veilige keus voor een dictator ook niet zagen zitten, was een opvolger een feit. Diverse leden van de familie van Augustus waren al aan het warmlopen voor de positie als opvolger. Uiteindelijk werd het Tiberius. Hij was de zoon uit een eerder huwelijk van Livia, de vrouw van Augustus, en een erkend loeder. Zij zorgde dat de andere kanidaten uit de weg werden geruimt.
Tiberius’ opvolger was Gaius, die knettergek was. Hij werd snel door zijn eigen soldaten vermoord. De opvolger was Claudius, die oorsprongelijk bij de keizerlijke garde hoorde en min of meer toevallig door de soldaten als keizer werd gekozen. Claudius had eigenlijk meer belangstelling voor wetenschap, maar was desondanks zeer goed in regeren. Claudius werd vermoord door zijn vrouw Agrippina, die haar zoon uit eerder huwelijk, genaamd Nero, graag op de troon zag.
Nero liet onder andere wijken plat branden om een paleis te bouwen, genaamd het Gouden Huis.
Na de zelfmoord van Nero, werd het Gouden Huis gedeeltelijk afgebroken. Nero was overigens de laatste keizer Julisch-Claudische huis.

De keizers uit het huis van Flavius waren Vespasianus, Titus (de keizer die Jeruzalem veroverde), en Domitianus. Deze laatste was een gehaat keizer, maar liet wel een enorm paleis neerzetten op de Palatijn. Veel rijkeren trokken naar de Palatijn. Hoewel Augustus en Tiberius er al flink hadden gebouwd, sloeg Domitianus alles. De Domus Flavia en Domus Augustana (dat waren eigenlijk twee onderdelen van hetzelfde complex) zorgden er pas ècht voor dat de woorden 'Palatijn' en 'paleis' met elkaar werden verbonden. Daarnaast was hij ook de opdrachtgever voor het aanleggen van een Stadium. Dat is een renbaan op het Campus Martius. De langgerekte, ovale vorm daarvan is nog duidelijk zichtbaar in de Piazza Navona.
Ook deze tiran werd vermoord door het senaat, en ook bij Domitianus werd er gezorgd voor een zogenaamde damnatio memoriae. Dit gebeurde ook al eerder bij Gaius en Nero. Dat wil zeggen dat al zijn afbeeldingen en alle inscripties waar zijn naam in voorkwam vernietigd moesten worden. Dit is het tegenovergestelde van een apotheosis, vergoddelijking, wat de Senaat deed als ze achteraf tevreden waren over de overleden keizer. Het gebruik was ontstaan bij Julius Caesar, die meteen na zijn dood tot god werd verklaard. Ook bij Augustus was dit het geval en later werd het bijna standaard.
De keizers na hem waren Nerva (maar die regeerde te kort om indruk te maken). Daarna kwam Trajanus, die een enorme hoeveelheid bouwwerken naliet. Onder zijn heerschappij bereikte het Imperium Romanum zijn grootste omvang: van Britannia tot aan de Euphraat en de Tigris, Egypte: alles was Romeins. Zijn opvolger Hadrianus is vooral bekend door de bouw van het Pantheon. Na keizer Hadrianus kwam Antonius Pius, die voor een bijna adembenemende rust zorgde. Zijn opvolger Marcus Aurelius is vooral bekend als een grote filosoof. Als Marcus Aurelius in 180 na Christus sterft was het met uitzondering van Constatijn de Grote eigenlijk afgelopen met de grote keizers.
In de tijd van Constatijn de Grote was het Romeinse rijk al opgedeeld in twee rijken. Constantijn kreeg het voor elkaar om eerst af te rekenen met zijn Westelijke rivaal Maxentius en daarna het rijk weer te verenigen in één hand.
Als Rome dan toch aan het einde van de 5e eeuw in de klauwen van Germaanse en Gotische stammen is geraakt en ten prooi is gevallen aan plunderingen van deze barbaren is er van Augustus' Rome van Marmer niet veel meer over.